maandag 28 juli 2008

Verveling is een vies woord

Met enige regelmaat bereiken ons alarmerende berichten over jongeren die ‘uit verveling’ andere jongeren of volwassenen in elkaar slaan of met messteken om het leven brengen. Ook vandalisme, vernieling van voorwerpen en gebouwen die aan de gemeenschap toebehoren, lijkt een steeds grotere hobby te worden. Hebben ze dan geen MP3-speler, GSM, computer, Playstation of Nintendo DS? Gaan ze niet vijf keer per jaar naar het pretpark of met school naar Tsjechië of andere verre bestemmingen? Dat de generatie boven hen alleen maar een platenspelertje met een paar duur gekochte LP’s, een zwartwit-TV-tje en wat boeken had, één keer in de vijf jaar eens een keer naar de Efteling (toen alleen nog maar een sprookjesbos en geen pretpark) ging en met school één keer per jaar naar het Openluchtmuseum in Arnhem of de dierentuin en zich toch niet verveelde, tja, dat was de prehistorie. Op het gevaar af voor ‘ouwe lul’ te worden versleten, ook ik behoor tot die ietwat oudere generatie en ik kende het hele woord verveling niet. U heeft al eerder kunnen lezen dat ik al heel mijn leven boeken verslind. Ook heb ik mijn LP’s* gekoesterd en vaak gedraaid met koptelefoon, zodat ik niemand tot last was. De geluidskwaliteit was zeker voor die tijd (jaren zeventig) ongehoord goed. Dat is ook zoiets, de jeugd van nu neemt genoegen met een inferieur MP3tje, weergegeven door twee kleine speakertjes of via hun mobieltje, midden op straat. Niet alleen dringen zij zich daarmee op aan hun medemens, die vaak niet op die muziek of wat daarvoor moet doorgaan zit te wachten, maar het klinkt ook nog eens nergens naar. Zijn dat nu de zegeningen van de moderne techniek?
Maar goed, ik dwaal weer eens af. Ik verveelde mij dus niet en ben nooit anderen tot last geweest, laat staan dat ik ze (dodelijk) letsel toebracht. En dan was ík nog bevoorrecht, want ik had een redelijk grote LP-collectie, samengesteld uit door mijzelf van mijn zure spaargeld en met vakantiewerk verdiende geld gekochte exemplaren en krijgertjes (verjaardag, sinterklaas). Ik kon niet gratis muziek downloaden die ik na een week weer weggooide zodra ik het zat was. Je was dus ook nog eens heel kritisch. Je beluisterde de LP waar je je zinnen op had gezet aandachtig in de winkel alvorens te besluiten tot aankoop. Je kon je geld ook toen maar één keer uitgeven. Mijn generatie was zéker bevoorrecht ten opzichte van de oudere generaties die nog veel minder hadden. Een hoepel, een pop, een bal of een tol. Met vier, vijf of zes kinderen op één kamer. Niet ieder een eigen kamer met kleuren-TV, DVD-speler en computer die tevens als stereo-installatie dient.
Ligt het aan de opvoeding, aan het feit dat kinderen van nu vaak worden opgevoed in kinderdagverblijven, naschoolse opvang of door oppasmoeders? Begrijp me goed, vaders en moeders móeten vaak wel allebei werken, omdat het moderne leven onbetaalbaar is geworden, maar een goede zaak vind ik het niet. De regering stimuleert zelfs dat beide ouders werken, net als het uitstellen van kinderen krijgen, maar wil daarnaast dat het gezin de hoeksteen van de samenleving blijft. Een fraaie tegenspraak.
En dan heb ik het nog niet eens over gescheiden ouders die hun kinderen opvoeden met de nieuwe partner. Meestal is het de biologische moeder (dat is een ander soort biologisch dan bij Albert Heijn) die de kinderen grootbrengt met een zogenaamde stiefvader, wiens gezag meer dan eens onder vuur ligt. De kinderen zetten zich af tegen die man die hun vader niet is en daarom niets in te brengen heeft. Mogelijk uit zich dat ook in het al genoemde gewelddadige gedrag.
Ik weet het allemaal niet. Ik ben geen gedragsdeskundige of socioloog. Misschien lijkt het probleem erger of groter dan het is doordat we de beschikking hebben over snelle media, waarop elke minuut van de dag nieuwe berichten worden geplaatst. ‘Vroeger’ had je het TV-journaal en de krant met het belangrijkste nieuws en daar moest je het mee doen.
Een voorbehoud is hier op zijn plaats. Natuurlijk ben ik weer lustig aan het generaliseren en scheer ik alle jongeren over één kam. Maar als u eerdere stukken op mijn weblog heeft gelezen, dan weet u dat ik af en toe ietwat overdrijf. Natuurlijk zijn er jongeren die zich wel kunnen gedragen en die hun tijd wel zinvol weten te besteden. Ook al ontkom ik ook in hun geval niet aan de indruk dat ze enigszins verwend worden. Maar er is een groot verschil tussen verwend worden en verwend zijn.

* voor de nieuwere generatie: LP staat voor langspeelplaat, een soort grote, zwarte CD met een doorsnede van liefst dertig centimeter die je, zonder het oppervlak met je vingers aan te raken, héééél voorzichtig uit een beschermhoes moest halen, die op haar beurt weer in een hoes zat met daarop de naam van de band of artiest en de titel - die hoes was vaak een kunstwerk op zich, daar kan het CD-boekje niet tegenop; die grote zwarte schijf legde je dan op een zogenaamde platenspeler … enfin, kijk maar op http://nl.wikipedia.org/wiki/Grammofoon

donderdag 24 juli 2008

Niet nagedacht is niet geleefd

Regelmatig heb ik een oud-collega aan de telefoon. Hij werkt momenteel bij een firma waar nog twee andere oud-collega’s van mij naar toe zijn gegaan. Onlangs belde hij weer. Ze hadden laatst een vergadering gehad op de zaak en op de een of andere manier was mijn naam ter sprake gekomen. Één van de andere oud-collega’s had gezegd “Als die Zandstra hier komt werken dan ben ik weg.” Ook in de vriendenkring van deze telefoneerder komen ex-collega’s voor die mij nog vaag kennen en dan alleen in negatieve zin. Hij zegt dat hij het voor mij opneemt als ik genoemd wordt. Maar met die ‘vrienden’ breken doet hij niet. Nou moet ik zeggen dat deze beller iemand is die met een behoorlijke dosis zout moet worden genomen. Bovendien, de meeste ex-collega’s wonen ver weg en zijn niet tot mijn vriendenkring gaan behoren, achteraf misschien wel met een reden. Ik heb dus niets meer met hun te maken. Toch heb ik wel vaker in mijn leven gehoord: “Die of die mag je niet.”, of iets van dien aard. Terwijl de persoon die mij zogenaamd niet mocht tegen mij altijd normaal had gedaan en ik van mijn kant altijd gedacht had dat ik het goed met die persoon kon vinden. Ik hou daar niet van. Ik sta op het standpunt “Als je me een klootzak vindt, zeg het dan recht in mijn gezicht.” Maar ach, ik denk dat ik niet uniek ben. Iedereen heeft wel een of meerdere keren in zijn leven een dergelijke ervaring gehad. Vaak is het ongunstige oordeel gebaseerd op roddel, achterklap en verkeerd uitgelegde woorden of omstandigheden. Juist omdat het geroddel in het geniep gebeurt kun je je niet verdedigen. Ik troost mij met de gedachte dat er genoeg mensen, een meerderheid, zijn van wie ik zeker weet dat ze me wél mogen. Van een enkeling weet ik zelfs dat hij mij op handen draagt. Zo hebben mijn vrouw en ik een gezamenlijke vriend hier in onze woonplaats die alleen woont en minder valide is. Als er wat is klopt hij bij ons aan en dat moet hij vooral blijven doen. Wij staan altijd voor hem klaar en hij steekt zijn dankbaarheid niet onder stoelen of banken. Regelmatig trakteert hij ons op eten, een bloemetje of een uitje.
Nu hoef ik niet zo nodig door iedereen geadoreerd te worden, eerlijk gezegd heb ik altijd gevonden dat men van mij mag denken wat men wil, als ik er maar geen last van heb. Ik hoef niet persé aardig gevonden te worden, alleen … als je me niet aardig vindt, zeg het dan gewoon. Dan kan ik zeggen “Ik vind jou ook een klootzak.” Of misschien wel “Jammer dat je me een klootzak vindt, ik mag jou namelijk wel.” En dan kun je erover praten. Maar zo zit de wereld helaas niet in elkaar, dat is mij inmiddels wel duidelijk geworden. Roddel, achterklap en kwaadsprekerij zijn handel. Op TV, in bladen, op internet. Men schaamt zich er blijkbaar niet voor om zijn of haar ongenoegen over een beroemdheid via de openbaarheid de wereld in te gooien zodat het slachtoffer via de media moet vernemen hoe er over hem of haar gedacht wordt. Zo erg is het in mijn geval gelukkig niet.
Om kort te gaan, niet iedereen hoeft mij aardig te vinden, maar het is wel meegenomen. De waarheid zal zoals gewoonlijk wel weer in het midden liggen: de één mag mij graag, de ander helemaal niet en een derde er tussenin, zoals een goede kennis die je af en toe ontmoet, maar met wie je verder geen vriendschappelijke relatie onderhoudt. Het enige dat ik kan doen om de wereld op dit vlak een beetje beter te maken is zelf niet mee te doen aan dit soort kwaadsprekerij. Ik zou liegen als ik zei dat ik dat nooit gedaan heb, maar ik heb het wel altijd geprobeerd te vermijden. Meestal zeg ik toch wel rechtstreeks tegen een persoon wat ik van hem of haar denk. Soms wordt er begripvol gereageerd, soms is het over en sluiten en soms houdt men de mond, mij in de waan latend dat het wel goed is. Misschien vind ik in die laatste categorie de mensen die zo negatief over mij lullen tegen anderen. Ik ben te eerlijk tegen hen geweest en dat is mij niet in dank afgenomen. In dit alles ligt voor mij de basis voor mijn sympathie voor mensen die in het openbaar gewoon zeggen wat ze denken, of men daar nu aanstoot aan neemt of niet. Figuren als Youp van ’t Hek, Freek de Jonge en Theo van Gogh hebben van hun hart nooit een moordkuil gemaakt, al is dat de laatstgenoemde wel zéér duur komen te staan. Daarbij vergeleken is wat geklets maar een bagatel.
Een van mijn voorgaande stukjes heette “Ik rijd dus ik besta”, een variatie op de officiële uitdrukking “Ik denk dus ik besta” (“Cogito ergo sum”). Als we dit credo hanteren zijn er veel mensen die niet écht bestaan, omdat ze niet of nauwelijks werkelijk nadenken. Ze roepen maar wat als de bekende kip zonder kop, enkel gebaseerd op een enkele kop in de krant of een gerucht in de kennissen- of vriendenkring. En als ze niet echt bestaan wil ik me er ook niet meer druk over maken. Ik doe in ieder geval niet (meer) mee aan het gekonkel. Maarten ’t Hart schrijft in zijn autobiografie “Het roer kan nog zesmaal om” dat het onzin is om te denken dat je van je afschrijft. Je schrijft eerder naar je toe. Zo wil ik het ook zien. Juist het oprakelen van oud zeer (hetgeen een groot woord is in dit verband) is eigenlijk naar je toe schrijven. Door het naar boven te halen kun je het verwerken en achter je laten, zodat je weer verder kan. In die zin zijn de vitaminen uit de titel van dit weblog ook voor mij bedoeld en niet alleen voor u als lezer met gezond verstand, al blijf ik hopen dat u wat aan mijn schrijfsels heeft, zoals uw lichaam en geest vitaminen nodig hebben.

woensdag 23 juli 2008

Open boek*

Ik had beloofd het dit keer weer wat intellectueler aan te pakken. Wat een flauwekul eigenlijk. Alsof het leven zo intellectueel of cultureel is. Mijn leven hangt net als dat van de meeste andere mensen van clichés aan elkaar: opstaan, werken, eten, slapen, boodschappen doen, enfin, vult u maar aan. Af en toe ontsnappen we aan die moordende regelmaat door een boek te lezen, een film of tv te kijken of naar muziek te luisteren. En het is juist het lézen waarmee ík althans probeer afstand te scheppen tussen de banale werkelijkheid en mijzelf. Het lezen van boeken die zijn geschreven door auteurs die net als ik aan de alledaagsheid proberen te ontsnappen, maar dan door te schrijven. En ook al gaan die boeken vaak over het gewone leven, toch is er in de Literatuur met grote ‘L’ sprake van een zekere vervreemding of afstand die het alledaagse banale van een speciale glans of kleur voorziet. De dingen zijn herkenbaar, maar ook weer niet. Zoals je een Ferrari, die meestal rood, wit of zwart is, op een dag in een kleur ziet waarin je hem nog nooit hebt gezien, bijvoorbeeld knalgroen. In films zie je wel eens een droom van iemand, weergegeven in vreemde kleuren, wazige beelden of slow motion, allemaal effecten die een zekere mate van vervreemding bewerkstelligen. En natuurlijk zijn er ook boeken, net als films trouwens, die aan de alledaagsheid proberen te ontkomen door een fantasiewereld te scheppen die weinig overeenkomsten vertoont met de werkelijkheid, met name in de genres science fiction en fantasy. In de ‘grote’ literatuur heb je voorbeelden als Hubert Lampo (o.a. ‘De komst van Joachim Stiller’) en Edgar Allan Poe, die beiden hun eigen fantasiewerelden schiepen.
Maar goed, dit weblog wil niet persé een dagboek zijn van mijn alledaagse beslommeringen, al kunnen die soms ook wel vermeldenswaard zijn. Neem nou vandaag. Ik heb het onderwerp boeken toch alweer aangesneden, dus kan ik daar mooi op inhaken. Vandaag heb ik voor een prikkie weer eens aantal leuke boeken gekocht (‘gescoord’ zegt men tegenwoordig) bij de Kringloop, waaronder zes boeken van Simon Vestdijk. Ik moet met het schaamrood op de kaken bekennen dat ik pas onlangs ben begonnen met het lezen van zijn boeken, en dat terwijl hij één van onze grootste schrijvers was. Waarom pas zo laat? Geen idee. Ik heb dat vaker. Met muziek, met films, maar vooral met schrijvers. Dan ben ik er gewoon nog niet aan toe. Terwijl ik al wel veel van Willem Frederik Hermans en Harry Mulisch heb gelezen, waarvan men zegt dat die niet altijd even ‘gemakkelijk’ zijn. Misschien heeft de omvang van zijn oeuvre mij wel altijd afgeschrikt. Vestdijk werd om die reden wel “De duivelskunstenaar” genoemd. Hij publiceerde meer dan honderd boeken tussen 1934 en 1971 (het jaar van zijn dood)! Romans en bundels met verhalen, gedichten, essays en kritieken (waaronder vele over klassieke muziek). Tijdgenoot en dichter Adriaan Roland Holst noemde hem “De man die sneller schrijft dan God kan lezen.” Maar dan ineens is het zover en hak ik de knoop door: nu ga ik Vestdijk lezen. Groot oeuvre of niet, gewoon ergens beginnen. Momenteel lees ik ‘Terug tot Ina Damman’, het eerst verschenen deel van de zogenaamde Anton Wachtercyclus en over het algemeen beschouwd als Vestdijks meesterwerk. Dit is pas het derde boek dat ik van hem lees, dus ik kan nog even vooruit.
Het heeft weinig zin om hier dieper op deze auteur in te gaan, aangezien er meer dan genoeg over hem te vinden is op het internet. Mocht u geïnteresseerd zijn, neemt u dan eens een kijkje op

http://www.svestdijk.nl/, http://nl.wikipedia.org/wiki/Simon_Vestdijk of www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=vest002.

Dit was weer eens een onvervalst cultureel onderonsje en u weet ook nog eens wat ik vandaag gedaan heb, al is het maar voor een heel klein gedeelte. Natuurlijk maak ik zulk soort uitstapjes, die naar de Kringloop bedoel ik, tussen de bedrijven door, als ik onderweg voor mijn werk tussen de middag even tijd heb.
Hoe dit weblog verder gaat verlopen is voor mij nog een vraag. De ene keer kan het een dagboekkarakter hebben, de andere keer kan het weer over literatuur, muziek of film gaan of zomaar iets van (populair-)filosofische aard. Het ligt er maar net aan hoe mijn pet staat. Zowel voor mij als voor u een verassing dus. Ook wat de frequentie betreft wil ik geen toezeggingen doen. Het kan zijn dat ik elke dag wat schrijf, of om de dag of één keer in de week. Ik publiceer gewoon ad hoc, dus zodra ik weer wat te melden heb. In ieder geval hoop ik u te vermaken en af en toe op een idee te brengen.


* 'Open boek' is de titel van een roman van Simon Vestdijk uit 1957

maandag 21 juli 2008

Ik rijd dus ik besta

Zoals jullie in mijn eerste artikel hebben kunnen lezen reis ik met de auto het halve (soms hele) land door. Zodoende maak ik een fors aantal kilometers, waarvan ik er heel veel stilsta of langzaam rijd. Dit ongemak, dat bekend staat als ‘file’, hoort nu eenmaal bij het volle Nederland, de Randstad in het bijzonder, maar daar wil ik het hier nu niet over hebben. Wat ik in dit artikel wil doen is een onderverdeling maken in de verschillende typen autorijder die ik regelmatig tegenkom. Daarbij wil ik het onderscheid tussen de seksen buiten beschouwing laten, al zijn er duidelijke verschillen in rijgedrag. Echter, zonder aanziens des geslachts, waar ‘hij’ staat mag soms ook ‘zij’ gelezen worden, wil ik de navolgende typen chauffeurs onderscheiden in willekeurige volgorde:

1. de inhouler: dit type automobilist haalt mij in op de snelweg met een klein snelheidsverschil, om vervolgens, als hij mij bijna helemaal voorbij is, weer gas terug te nemen, omdat hij zich wellicht bedenkt dat hij te hard gaat en niet harder durft uit angst geflitst te worden. Vooral op de snelwegen rond de grote steden in de Randstad, waar slechts 80 mag worden gereden, vinden veel trajectcontroles plaats en het is vooral dáár dat ik dit type tegenkom. Dus eerst inhálen en dan inhóuden, erg vervelend, omdat ik wél constant rijd en daardoor dreig hém weer in te halen, met dat verschil, dat ik rechts rijd en hem dus, als ik niet uitkijk, rechts ga inhalen, hetgeen buiten de file niet is toegestaan. Moet ik gewoon doorgaan of ook inhouden, achterlangs en links voorbij gaan? Ik weet het niet, u?;

2. de 110-rijder: er zijn heel veel verschillende snelheidslimieten in Nederland, variërend van 30 tot 120 kilometer per uur, maar ik heb het hier even over de snelweg en daar geldt over het algemeen 100 of 120 als limiet. Ik ben zo’n fatsoensrakker die zich over het algemeen keurig aan de juiste limiet houdt, dus 100 of 120, naar gelang hetgeen wordt aangegeven. Maar, er zijn ook van die automobilisten die iets te hard rijden waar je 100 mag en, u raadt het misschien al, iets te langzaam waar je 120 mag. Ze hebben dus een snelheid die er tussenin ligt, ongeveer 110. Ik kom ze wel tachtig keer tegen onderweg. Ze rijden dan wel redelijk constant, maar ik vind het ergens storend. Bovendien, op de plaatsen waar slechts 100 mag worden gereden lopen ze ook nog eens de kans geflitst te worden. Houd je aan de geldende limiet en je bent net zo snel op je eindbestemming, zonder bekeuring;

3. de niet-constante rijder: een variant op nummer 2. Rijdt altijd te hard of te langzaam, maar op een onvoorspelbare manier, los van snelheidslimieten. Met mijn redelijk constante en consequente rijgedrag kom ik ook dit type tachtig keer op dezelfde weg tegen. Zo mogelijk nog irritanter;

4. de kamelenrijder: u kent hem vast wel, de overwegend jonge man (nu moet ik wel even onderscheid naar sekse maken) die zijn linkerhand over het stuur laat hangen en met zijn rechterarm op de eventueel aanwezige middensteun leunt, waardoor een naar rechts overhellende lichaamshouding ontstaat. De naam heb ik ontleend aan een zeer foute mop die ik eens gehoord heb: “Waarom zitten Marokkaanse jongeren vaak naar rechts hangend in de auto?” Antwoord: “Dat hebben ze nog uit de tijd dat ze in Marokko op een kameel zaten. Zo keken ze om de kop van de kameel heen.” Zoals gezegd, heel fout en bovendien, het zijn niet alleen Marokkaanse jongeren die hangen in de auto, maar jongeren in het algemeen. Meestal het soort dat in het bezit is van een opgevoerde, van spoilers en andere toeters en bellen voorziene (‘gepimpte’) auto van het type Opel Astra, Ford Escort, VW Golf of Honda Civic (de zogenaamde ‘Poor Man’s Ferrari’). Maar ik noem ze voor de duidelijkheid allemaal maar even kamelenrijders. Sorry medelanders;

5. het heen-en-weertype : OK, toch even een filetype, namelijk de chauffeur die meent dat de andere rijbaan net iets sneller gaat dan die waarin hij zit, totdat hij van rijstrook gewisseld is en tot de conclusie komt dat de ándere weer net wat sneller gaat enz. Erg storend en de schrik van de motorrijder die, zoals bekend, tegenwoordig tussen de file door mag rijden met een niet al te groot snelheidverschil (hoewel daar wel eens van afgeweken wordt). Van dit soort krijg ik zelf ook het heen en weer;

6. de "Fuck you"- of "Oh ja"-rijder: ook zeer irritant. Ik rijd keurig met de toegestane snelheid en wil iemand inhalen die nét iets onder de limiet rijdt. Op het moment dat ik hem voorbij lijk te gaan geeft hij gas bij, als ware het dat hij denkt "Bekijk het maar, ik laat mij niet inhalen", of "Oh ja, ik mag hier ... kilometer per uur rijden, laat ik er wat aan doen" en ben ik gedwongen om onverrichterzake op mijn schreden terug te keren en weer naar rechts te gaan.

Ach, zo zou ik nog een tijdje door kunnen gaan. Maar de meesten van ons kennen de overige types wel: de onzekere, vaak oudere rijders (de beruchte man met de hoed of het oude dametje in haar koekblik), de bumperklevers (vaak in een BMW of Mercedes) en andere jakkeraars. Enfin, daar hoef ik niet verder op in te gaan. Ik wilde jullie even laten delen in mijn ergernissen, al is dat wat zwaar uitgedrukt. Het is ook zeker niet de eerste keer dat er een poging is gedaan autorijders in te delen in categorieën, daarin ben ik niet origineel. Wel meen ik dat ik bepaalde door mij genoemde typen niet eerder benoemd heb zien worden (behalve dan het heen-en-weertype), maar ik kan mij vergissen. De meeste van de besproken typen komen trouwens op de snelweg voor. De bekende gevaarlijke manoeuvres op provinciale wegen zijn jullie vast ook wel bekend.
Excuses voor de soms generaliserende toon in mijn stukje, maar u moet er een beetje de ironie van inzien en trouwens, generaliseren doen we allemaal (en ook dat is weer generaliserend).
Uiteraard houd ik mij aanbevolen als u nog aanvullende typen weet te benoemen die u nog niet eerder in woord of geschrift bent tegengekomen.
Dit was niet bepaald een stukje van hetzelfde intellectuele allooi als het voorgaande, maar dat maak ik in het volgende wel weer goed.

zaterdag 19 juli 2008

Een literaire snob

Al sinds mijn vroege jeugd, toen ik naast het draaien van 45-toerenplaatjes begon met het lezen van boeken, verbaast het me hoe mensen al die boeken kunnen schrijven. En het is mij allengs meer en meer gaan verbazen. Met groot genoegen las ik als kind de hele Pietje Bell- en Dik Tromserie bij elkaar. Van hoogstaande literatuur had ik nog geen benul. Daar ben je als kind nog niet mee bezig. Gewoon een leuk jongensboek, zo heette dat toen nog, was alles wat je wilde. Pas op latere leeftijd wordt dat snobistische besef vooral bij de intellectuele en/of hoger geschoolde jongeling aangekweekt: het onderscheid tussen literatuur en ‘pulp’. Op de middelbare school, zo heette het voortgezet onderwijs toen nog, werd ons door de docent Nederlands geleerd dat er zoiets bestond als ‘Literatuur’ met een grote ‘L’. Op de letterenfaculteit van de universiteit in Tilburg werd dat nog eens extra aangedikt door de literatuursociologie en vooral de tekstwetenschap. Mijn hoogleraar Jan Renkema (U weet wel, van de ‘Schrijfwijzer’) probeerde door middel van lettertjes en woordjes tellen aan te tonen dat de ‘echte’ literatuur langere woorden en zinnen gebruikte en beweerde ook nog dat het woordgebruik over het algemeen moeilijker was. Ik vroeg mij toen al af wat dat betekende voor de literaire erkenning van de Jannen Wolkers en Cremer, maar goed.
Ik dwaal af. Ik vroeg mij dus al lang geleden af hoe mensen al die boeken volgeschreven kregen. Als ik heden ten dage ook weer zie hoe er elke week weer vele nieuwe boeken in de boekhandel liggen, bij Pauw en Witteman elke dag wel een gast aan tafel zit die een boek geschreven heeft en als ik alle kranten en weblogs zie volstaan met korte stukjes (columns) die zich later weer lenen voor bundeling, dan merk ik dat er niet alleen wat wordt afgeluld, maar ook -geschreven. Enfin, ik doe er op dit ogenblik vrolijk aan mee.
Goed, ik lees dus graag, maar ik zou in nog geen honderd mensenlevens alles kunnen lezen wat er ooit aan belangwekkends in welke taal dan ook is geschreven. Bedoel ik in dit verband met belangwekkends trouwens die al eerder genoemde Literatuur met hoofdletter ‘L’? Ik durf te zeggen dat het wat dat betreft met mijn cultureel snobisme, zeker sinds de universiteit, geramd zit. Ja, ik beken. Ik ben een elitair liefhebber van literatuur, waarbij opgemerkt dient te worden dat ik niet alleen fictie lees, maar ook veel bundels met essays, columns (daar heb je ze), lezingen, stukken over ‘literaire’ schrijvers, bloemlezingen (zowel poëzie als proza) etc. Denk daarbij aan schrijvers als Rudy Kousbroek, Kees Fens (onlangs overleden), Dick Hillenius (†1987), Nico Scheepmaker (†1990) en Gerrit Komrij (heel goed in bloemlezen!). Wel moet ik eerlijk toegeven dat de reeds genoemde columns de literaire kritiek al sinds Carmiggelt (†1987) met zijn Kronkels hoofdbrekens bezorgen. Literatuur of niet? Ik moet zeggen dat ik me daar weinig van aantrek. Ik vindt het gewoon leuke stukjes om te lezen, vooral als het om columns gaat die niet al te zeer aan de op het moment van schrijven actuele politieke of maatschappelijke situatie gebonden zijn. Want dat maakt een column gedateerd en soms niet te begrijpen, simpelweg omdat de namen en situaties die er in voorkomen je niets meer zeggen. Vooral bij Youp van 't Hek is dat nogal eens het geval. En toch heb ik al zijn boeken en ken ik praktisch al zijn shows gewoon omdat hij leuk is, maar de eeuwigheid zullen zijn columns noch shows halen. Columnisten die minder gevoelig zijn voor de dan geldende actualiteit zijn de al eerder genoemde Simon Carmiggelt en mensen als Remco Campert, Hugo Brandt Corstius, Kees van Kooten, Jan Hein Donner (†1988, maar nog steeds goed leesbaar) en zo verder. Deze mannen, ik geef toe dat ik om een of andere duistere reden weinig vrouwen lees, Renate Dorrestein is een van de weinige uitzonderingen, hebben stukjes geschreven die een zekere 'literaire' eeuwigheidswaarde bezitten, omdat ze gaan over zaken van alle tijden als leven, dood en liefde of over allerlei filosofische kwesties van alle tijden. Dus ondanks mijn elitaire houding, die er voor zorgt dat ik geen streekromans, detectives en dokterromans lees, omdat ik dat tijdverspilling vind, is er toch nog ruimte voor wat luchtiger vermaak in de gedaante van voornoemde grensgevallen.
Vaak lees ik in het ene boek (meestal één met essays, een soort opstellen) iets over een ander boek. Vervolgens kom ik dat boek tegen in boek- of kringloopwinkel, schaf het aan en lees het. Over kringloopwinkels geschreven, dat is een verhaal apart. Ik ben er een aantal jaren geleden mee begonnen: het regelmatig bezoeken van deze muffe, stoffig ruikende winkels waar soms mensen komen waar ik liever niet mee gezien wil worden (wat is dat weer heerlijk snobistisch), al loopt er vaak genoeg wel eens iemand tussen zoals ik die er een sport van heeft gemaakt de boeken die hij graag wil hebben op deze manier te verzamelen. Ik kom wel eens met zo iemand in gesprek, vandaar dat ik dat weet. Inmiddels heb ik zo mijn favoriete winkels, vooral in de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht. Beroepshalve rijdt ik het halve land door en zodoende ken ik inmiddels de kringloopwinkels in Delft, Den Haag, Leiden, Alphen a/d Rijn, Leerdam, Gorinchem, Zwaanshoek (gemeente Haarlemmermeer), Amstelveen, Mijdrecht en Woerden. Sommige winkels zijn mij dierbaarder dan andere. Ook zijn er behoorlijke prijsverschillen. De meeste en mooiste boeken heb ik toch wel gevonden in een kringloopwinkel in Den Haag. Bijvoorbeeld een eerste druk van 'Noorderlicht' van Ferdinand Bordewijk uit 1948, een eerste druk van 'Eenzaam maar niet Alleen' van voormalig koningin Wilhelmina uit 1959 of een tweede druk van 'De Donkere Kamer van Damocles' van W. F. Hermans uit 1959 (maar ook nieuwere boeken zoals 'Duizend Schitterende Zonnen' van Khaled Hosseini, tevens auteur van 'De Vliegeraar', en boeken van hedendaagse Nederlandse auteurs die gewoon nog in de reguliere handel voor een reguliere prijs te koop zijn, niet persé eerste drukken). En dat alles voor 50 of 75 eurocent per stuk! U leest het, ik heb al heel wat koopjes op de kop getikt, vaak boeken die je in de boekhandel nooit zult vinden, om de simpele reden dat ze daar alleen nieuwe boeken verkopen en geen eerste of tweede drukken. Die vind je meestal in antiquariaten die er een antiquarische (lees hoge) prijs voor vragen. Om op de kringloopwinkels terug te komen: heel veel boeken en ook andere spullen in kringloopwinkels zijn afkomstig uit huishoudens van overleden mensen of ouden van dagen die naar het tehuis gaan en waarvan de kennissen en/of familie zich ontfermen over de inboedel. Daarbij wordt blijkbaar vooral bij boeken al vaak gedacht: “Die oude boeken hoef ik niet te hebben, dus weg er mee”, niet wetende dat er soms juweeltjes bij zitten waar een literaire snob zoals ik zijn vingers bij aflikt. En bij de betreffende winkels zelf werken ook al geen hooggeschoolde of intellectuele lieden met enig antiquarisch benul en zo kan het dus gebeuren dat ik af en toe goud in mijn handen heb: een zeldzaam boek dat ik voor een habbekrats mijn eigendom mag noemen. Mijn vrienden zeggen: “Zet ze op Marktplaats”, maar ik vind het gewoon leuk om die boeken te bezitten en ook te lezen, waarbij ik het dragen van witte handschoentjes, zoals door de door mij zeer betreurde en nog deerlijk gemiste Boudewijn Büch, maar achterwege laat. Bovendien, zoveel brengen die antiquarische boeken nu ook weer niet op, hooguit een euro of twaalf per stuk.
Op deze wijze verzamel ik dus mijn eigen persoonlijke boekencollectie bijeen en ontstaat er vanzelf een doorsnede van vooral de Nederlandse literatuur vanaf pakweg 1860 (Max Havelaar) tot heden. Een doorsnede is een mooi excuus om niet alles wat er is geschreven te hoeven lezen, ware dat al mogelijk. En zo lees ik mij door het leven in de wetenschap dat ik niets van die kennis en belezenheid met mij mee kan nemen in het graf. Maar tijdens dit leven is het toch een levensvreugdverhogende bezigheid.