vrijdag 27 juli 2012

Kroniek van een aangekondigde dood


Naar aanleiding van de dood van Gerrit Komrij ben ik zijn laatste prozawerk maar gaan lezen. Ik had het al op de tablet staan, maar was er nog niet aan toegekomen. Het heet "Vila Pouca" en bevat verhalen over het Portugese dorp waar Komrij de laatste decennia woonde. In mijn vorige stukje schreef ik dat Komrij zijn ziekzijn en aanstaande dood goed geheim had weten te houden, maar in dit werk laat hij wel degelijk het een en ander doorschemeren. De volgende passages vielen mij op:

"Toch wil ik vóór mijn dood alles gewroken hebben. Als ik op mijn sterfbed nog iets zou zijn vergeten, dan hoop ik dat een wreker zal opstaan uit mijn geraamte. Dat is niet mijn eergevoel, dat is mijn kwalijke karakter. Waarom heb ik anders eerst al die wraakgevoelens uitgelokt?"

"Dat ik een stadsmens ben schud ik nooit van me af. En al kom ik weken niet uit mijn kamer, toch weet ik door het raam de natuur kalm te ondergaan. Ik ben gewend aan het land. Ik zal er nog meer aan moeten wennen. Dat zal vast lukken, eenmaal onder de grond."

Deze twee citaten spreken voor zich, lijkt me.

"Een andere keer zie ik – het is of ik het wil zien – hoe een kleiner eilandje iets verderop met het grote eiland meevaart. Op dat satellieteilandje staat mijn huis. Staande op een bootje vaart een gestalte mee, tussen de beide voortdrijvende schemerpartijen in. Het is iemand die ik daar zelf heb neergeplant, iemand die mijn gezicht opzet en met mijn kleren aan. De afstand tussen mijn ceremoniële ik en het grote eiland wordt steeds kleiner. Achter mij explodeert mijn huis. Duizenden boeken vliegen de lucht in, als scherven uit een fragmentatiebom. Uit elk boek springt een waaier te voorschijn van losse bladzijden. Mijn ceremoniële ik voelt zich behoorlijk gelukkig.
Dan verdwijnt hij in het zwarte gat."

Een huiveringwekkend mooie manier om De Dood in de gestalte van de schrijver ten tonele te voeren.


"De huiver voor thuis groeit. Het vertrouwde maakt me banger en banger. Ik geef niet zoveel om vertrouwdheid, op hier en daar een houthakkershemd in de ochtendzon na.
Ook dat hemd vergaat. In de olijfgaard verderop ontwaar ik grijze en zwarte cirkels van as. Moet ik hier niet weg? Een stem in me zegt dat ik hoognodig weer verderop moet. Jammer genoeg heeft die stem geen gezicht."

Komrij is inmiddels verderop, in het zwarte gat. De stem zonder gezicht, of het zou zijn alter ego moeten zijn, heeft geroepen.



zondag 15 juli 2012

De K van ...


Na drie maanden van afwezigheid weer een bericht van mij. Gelezen, gewerkt, verjaardagen gevierd, kortom, van alles gedaan behalve schrijven. Maar als taal- en literatuurkenner kan ik het niet maken niet wat te melden over het feit dat ons binnen een week tijd twee van onze grootste dichters zijn ontvallen: Gerrit Komrij en Rutger Kopland. Beide met de K van Kunst. De eerste behalve dichter ook criticus, columnist, polemist en roman- en verhalenshrijver. De tweede naast dichter ook psychiater, professor en schrijver van essays over literatuur en psychiatrie en de samenhang daartussen.
Beide waren ze wat kopschuw, maar van de twee was Komrij toch degene die het meest in de openbaarheid trad via radio en televisie. Zo was hij de afgelopen jaren nog regelmatig te gast bij Pauw en Witteman. Een ogenschijnlijk zwartgallige en cynische man, maar één van wie je nooit wist of hij het nou meende of niet. Dat gold voor zijn spreken en dat gold voor zijn schrijven. De humor had vaak de overhand.
Zijn romans konden mij nooit zo bekoren. Liever las ik zijn kritische columns en schotschriften. En zijn gedichten natuurlijk. Hier één van zijn mooiste:


De Zwijgzaamheid
Eer maakt men lakens wit met inkt,
Eer speelt men schaak met bezemstelen,
Eer vindt men nog een roos die stinkt,
Eer ruilt men stenen voor juwelen,

Eer breekt men ijzer met zijn handen,
Eer zal men stijgen in valleien,
Eer legt men een garnaal aan banden,
Eer leert men geiten kousen breien,

Eer plant men bomen op de weg,
Eer zal men kakken in zijn hoed,
Dan dat ik u mijn ziel blootleg
En zeg wat ik thans lijden moet.

------------------------------------------
uit: 'Alle gedichten tot gisteren', 1994

Rutger Kopland, eigenlijk Rutger of Rudy van den Hoofdakker, hield zijn twee beroepen psychiater en schrijver/dichter strikt gescheiden. Vandaar het pseudoniem, dat hij uitsluitend gebruikte voor zijn schrijverij. Ook hij was schichtig en werkte liever op de achtergrond. In tegenstelling tot Komrij zocht hij niet de schijnwerpers op. Of waren het de schijnwerpers die Komrij opzochten? Ik denk dat laatste. Hoe dan ook, Koplands gedichten zijn bekend van bijzondere gelegenheden en ... begrafenissen. Deze lijkt lijkt mij wel geschikt voor die van hemzelf:

De Dokter

De dokter keek op mij neer
ik zag zijn gezicht boven het mijne

ik zag wat hij dacht
dat ik dood kon gaan - zo keek hij
terwijl hij luisterde aan mijn borst

hij keek mij aan met een blik
- hoe kan ik dat zeggen - een blik
voorbij mijn gezicht, een blik naar iets
achter mij naar iets verwegs
alsof hij iets in de toekomst
probeerde te zien

hij keek mij aan en hij zei
hier mag u niet blijven
ze komen u halen

-------------------------------
uit: 'Toen ik dit zag', 2008



Hopelijk houdt de Dood zich nu even in en gaat Hij niet verder het alfabet af. Anders moet Anton Korteweg zich toch echt zorgen gaan maken. Even nog een gedicht van zijn hand:


Weggaan
Als een auto die lang in de regen gestaan heeft
optrekt en wegrijdt, blijft waar hij stond achter
een plek die zich van de rest van de straat
onderscheidt, even nog, tot hij ook nat is
en niet afzonderlijk meer bestaat.

Dat is wat blijft als je weggaat.

--------------------------------
uit: Voor de goede orde (1988)





Ik mag hopen dat het verscheiden van Komrij en Kopland een plek nalaat die tot in lengte van dagen zichtbaar mag blijven.