Regelmatig heb ik een oud-collega aan de telefoon. Hij werkt momenteel bij een firma waar nog twee andere oud-collega’s van mij naar toe zijn gegaan. Onlangs belde hij weer. Ze hadden laatst een vergadering gehad op de zaak en op de een of andere manier was mijn naam ter sprake gekomen. Één van de andere oud-collega’s had gezegd “Als die Zandstra hier komt werken dan ben ik weg.” Ook in de vriendenkring van deze telefoneerder komen ex-collega’s voor die mij nog vaag kennen en dan alleen in negatieve zin. Hij zegt dat hij het voor mij opneemt als ik genoemd wordt. Maar met die ‘vrienden’ breken doet hij niet. Nou moet ik zeggen dat deze beller iemand is die met een behoorlijke dosis zout moet worden genomen. Bovendien, de meeste ex-collega’s wonen ver weg en zijn niet tot mijn vriendenkring gaan behoren, achteraf misschien wel met een reden. Ik heb dus niets meer met hun te maken. Toch heb ik wel vaker in mijn leven gehoord: “Die of die mag je niet.”, of iets van dien aard. Terwijl de persoon die mij zogenaamd niet mocht tegen mij altijd normaal had gedaan en ik van mijn kant altijd gedacht had dat ik het goed met die persoon kon vinden. Ik hou daar niet van. Ik sta op het standpunt “Als je me een klootzak vindt, zeg het dan recht in mijn gezicht.” Maar ach, ik denk dat ik niet uniek ben. Iedereen heeft wel een of meerdere keren in zijn leven een dergelijke ervaring gehad. Vaak is het ongunstige oordeel gebaseerd op roddel, achterklap en verkeerd uitgelegde woorden of omstandigheden. Juist omdat het geroddel in het geniep gebeurt kun je je niet verdedigen. Ik troost mij met de gedachte dat er genoeg mensen, een meerderheid, zijn van wie ik zeker weet dat ze me wél mogen. Van een enkeling weet ik zelfs dat hij mij op handen draagt. Zo hebben mijn vrouw en ik een gezamenlijke vriend hier in onze woonplaats die alleen woont en minder valide is. Als er wat is klopt hij bij ons aan en dat moet hij vooral blijven doen. Wij staan altijd voor hem klaar en hij steekt zijn dankbaarheid niet onder stoelen of banken. Regelmatig trakteert hij ons op eten, een bloemetje of een uitje.
Nu hoef ik niet zo nodig door iedereen geadoreerd te worden, eerlijk gezegd heb ik altijd gevonden dat men van mij mag denken wat men wil, als ik er maar geen last van heb. Ik hoef niet persé aardig gevonden te worden, alleen … als je me niet aardig vindt, zeg het dan gewoon. Dan kan ik zeggen “Ik vind jou ook een klootzak.” Of misschien wel “Jammer dat je me een klootzak vindt, ik mag jou namelijk wel.” En dan kun je erover praten. Maar zo zit de wereld helaas niet in elkaar, dat is mij inmiddels wel duidelijk geworden. Roddel, achterklap en kwaadsprekerij zijn handel. Op TV, in bladen, op internet. Men schaamt zich er blijkbaar niet voor om zijn of haar ongenoegen over een beroemdheid via de openbaarheid de wereld in te gooien zodat het slachtoffer via de media moet vernemen hoe er over hem of haar gedacht wordt. Zo erg is het in mijn geval gelukkig niet.
Om kort te gaan, niet iedereen hoeft mij aardig te vinden, maar het is wel meegenomen. De waarheid zal zoals gewoonlijk wel weer in het midden liggen: de één mag mij graag, de ander helemaal niet en een derde er tussenin, zoals een goede kennis die je af en toe ontmoet, maar met wie je verder geen vriendschappelijke relatie onderhoudt. Het enige dat ik kan doen om de wereld op dit vlak een beetje beter te maken is zelf niet mee te doen aan dit soort kwaadsprekerij. Ik zou liegen als ik zei dat ik dat nooit gedaan heb, maar ik heb het wel altijd geprobeerd te vermijden. Meestal zeg ik toch wel rechtstreeks tegen een persoon wat ik van hem of haar denk. Soms wordt er begripvol gereageerd, soms is het over en sluiten en soms houdt men de mond, mij in de waan latend dat het wel goed is. Misschien vind ik in die laatste categorie de mensen die zo negatief over mij lullen tegen anderen. Ik ben te eerlijk tegen hen geweest en dat is mij niet in dank afgenomen. In dit alles ligt voor mij de basis voor mijn sympathie voor mensen die in het openbaar gewoon zeggen wat ze denken, of men daar nu aanstoot aan neemt of niet. Figuren als Youp van ’t Hek, Freek de Jonge en Theo van Gogh hebben van hun hart nooit een moordkuil gemaakt, al is dat de laatstgenoemde wel zéér duur komen te staan. Daarbij vergeleken is wat geklets maar een bagatel.
Een van mijn voorgaande stukjes heette “Ik rijd dus ik besta”, een variatie op de officiële uitdrukking “Ik denk dus ik besta” (“Cogito ergo sum”). Als we dit credo hanteren zijn er veel mensen die niet écht bestaan, omdat ze niet of nauwelijks werkelijk nadenken. Ze roepen maar wat als de bekende kip zonder kop, enkel gebaseerd op een enkele kop in de krant of een gerucht in de kennissen- of vriendenkring. En als ze niet echt bestaan wil ik me er ook niet meer druk over maken. Ik doe in ieder geval niet (meer) mee aan het gekonkel. Maarten ’t Hart schrijft in zijn autobiografie “Het roer kan nog zesmaal om” dat het onzin is om te denken dat je van je afschrijft. Je schrijft eerder naar je toe. Zo wil ik het ook zien. Juist het oprakelen van oud zeer (hetgeen een groot woord is in dit verband) is eigenlijk naar je toe schrijven. Door het naar boven te halen kun je het verwerken en achter je laten, zodat je weer verder kan. In die zin zijn de vitaminen uit de titel van dit weblog ook voor mij bedoeld en niet alleen voor u als lezer met gezond verstand, al blijf ik hopen dat u wat aan mijn schrijfsels heeft, zoals uw lichaam en geest vitaminen nodig hebben.