Na drie maanden van afwezigheid weer een bericht van mij. Gelezen, gewerkt, verjaardagen gevierd, kortom, van alles gedaan behalve schrijven. Maar als taal- en literatuurkenner kan ik het niet maken niet wat te melden over het feit dat ons binnen een week tijd twee van onze grootste dichters zijn ontvallen: Gerrit Komrij en Rutger Kopland. Beide met de K van Kunst. De eerste behalve dichter ook criticus, columnist, polemist en roman- en verhalenshrijver. De tweede naast dichter ook psychiater, professor en schrijver van essays over literatuur en psychiatrie en de samenhang daartussen.
Beide waren ze wat kopschuw, maar van de twee was Komrij toch degene die het meest in de openbaarheid trad via radio en televisie. Zo was hij de afgelopen jaren nog regelmatig te gast bij Pauw en Witteman. Een ogenschijnlijk zwartgallige en cynische man, maar één van wie je nooit wist of hij het nou meende of niet. Dat gold voor zijn spreken en dat gold voor zijn schrijven. De humor had vaak de overhand.
Zijn romans konden mij nooit zo bekoren. Liever las ik zijn kritische columns en schotschriften. En zijn gedichten natuurlijk. Hier één van zijn mooiste:
De Zwijgzaamheid
Eer maakt men lakens wit met inkt,
Eer speelt men schaak met bezemstelen,
Eer vindt men nog een roos die stinkt,
Eer ruilt men stenen voor juwelen,
Eer breekt men ijzer met zijn handen,
Eer zal men stijgen in valleien,
Eer legt men een garnaal aan banden,
Eer leert men geiten kousen breien,
Eer plant men bomen op de weg,
Eer zal men kakken in zijn hoed,
Dan dat ik u mijn ziel blootleg
En zeg wat ik thans lijden moet.
------------------------------------------
uit: 'Alle gedichten tot gisteren', 1994
Eer speelt men schaak met bezemstelen,
Eer vindt men nog een roos die stinkt,
Eer ruilt men stenen voor juwelen,
Eer breekt men ijzer met zijn handen,
Eer zal men stijgen in valleien,
Eer legt men een garnaal aan banden,
Eer leert men geiten kousen breien,
Eer plant men bomen op de weg,
Eer zal men kakken in zijn hoed,
Dan dat ik u mijn ziel blootleg
En zeg wat ik thans lijden moet.
------------------------------------------
uit: 'Alle gedichten tot gisteren', 1994
Rutger Kopland, eigenlijk Rutger of Rudy van den Hoofdakker, hield zijn twee beroepen psychiater en schrijver/dichter strikt gescheiden. Vandaar het pseudoniem, dat hij uitsluitend gebruikte voor zijn schrijverij. Ook hij was schichtig en werkte liever op de achtergrond. In tegenstelling tot Komrij zocht hij niet de schijnwerpers op. Of waren het de schijnwerpers die Komrij opzochten? Ik denk dat laatste. Hoe dan ook, Koplands gedichten zijn bekend van bijzondere gelegenheden en ... begrafenissen. Deze lijkt lijkt mij wel geschikt voor die van hemzelf:
De Dokter
De dokter keek op mij neerik zag zijn gezicht boven het mijne
ik zag wat hij dacht
dat ik dood kon gaan - zo keek hij
terwijl hij luisterde aan mijn borst
hij keek mij aan met een blik
- hoe kan ik dat zeggen - een blik
voorbij mijn gezicht, een blik naar iets
achter mij naar iets verwegs
alsof hij iets in de toekomst
probeerde te zien
hij keek mij aan en hij zei
hier mag u niet blijven
ze komen u halen
-------------------------------
uit: 'Toen ik dit zag', 2008
Hopelijk houdt de Dood zich nu even in en gaat Hij niet verder het alfabet af. Anders moet Anton Korteweg zich toch echt zorgen gaan maken. Even nog een gedicht van zijn hand:
Weggaan
Als een auto die lang in de regen gestaan heeft
optrekt en wegrijdt, blijft waar hij stond achter
een plek die zich van de rest van de straat
onderscheidt, even nog, tot hij ook nat is
en niet afzonderlijk meer bestaat.
Dat is wat blijft als je weggaat.
--------------------------------
uit: Voor de goede orde (1988)
Ik mag hopen dat het verscheiden van Komrij en Kopland een plek nalaat die tot in lengte van dagen zichtbaar mag blijven.
1 opmerking:
Mooi eerbetoon aan de heren Rijk!
Een reactie posten